vrijdag 24 februari 2012

Prooi


Bijna middernacht. Inge Gerets komt van een personeelsfeestje in het chique Anderlechtse Westland Shopping Center. Ze moet voortmaken. Anders mist ze de laatste trein richting Mechelen. In Sint Guido, de dichtstbijzijnde metrohalte ligt het perron er verlaten bij. Op het signalisatiebord is welgeteld één rode stip te zien. Van een metrostel dat twaalf minuten geleden is vertrokken. Van inkomend verkeer geen spoor. Als ze een taxi overweegt en rechtsomkeert wil maken, merkt ze tot haar verbazing dat ze niet alleen is. De jonge allochtoon, zelfzeker en arrogant, staart haar aan alsof hij naar iets smerigs kijkt.


Blijven of weglopen? Kiezen. De essentie van het leven. Maar wat als er geen keuze is? Als het noodlot nonchalant je enige uitweg blokkeert. De roltrap. Inge beseft dat ze als een rat in de val zit. Ze panikeert. Waarom ik? Probeert zichzelf te sussen. Die jongen wacht gewoon op een vriend. Haar gemoed schiet vol en ze haast zich naar het eind van het perron, murw gebeukt door haar emoties. Ben ik een racist? De jonge allochtoon komt haar niet achterna. Op het signalisatiebord floept een rood bolletje aan. Nog tien minuten wachten. Inge haalt opgelucht adem. Als haar ogen langs de muur glijden, ziet ze een vuilniszak. Het ding hangt over de bewakingscamera. Is dat toeval? Of het begin van een verschrikkelijke nachtmerrie waaruit Inge nooit meer zal ontwaken?

Phobia

Het meisje lag op haar rug. De benen onder haar plooirokje in een onnatuurlijke kromming, alsof ze niet van haar waren, alsof ze wilden wegrennen. Ze was halfnaakt en gekneusd. Haar topje was opengescheurd. Bij de hals. Alsof ze had gevochten voor haar leven. De rode vlekken op haar schouders en knieën leken op brandwonden. Een schouder was uit de kom. Haar vingers waren opgezwollen, met ingescheurde nagels. Sommige tot diep in het vel. Voorbij de nagelriemen. Aan haar vingertoppen hingen korsten bruin bloed. Alsof ze met haar blote handen een kuil had moeten graven. Haar eigen graf. Een nagel was afgebroken, tot diep in het roze vlees. Met een knijptang uit haar vingertop gerukt, dacht Deleu, die op zijn tanden beet en zijn emoties probeerde te negeren. Het meisje was al een tijdje dood; haar gelaat had de kleur van was en de fletse schaduwpartijen op haar benen waren lijkvlekken. Hoe oud kon ze zijn? ging het door Deleu heen. Hij keek naar Nadia Mendonck, die naast hem stond, in stil afgrijzen. ‘Hooguit vijfentwintig’, raadde ze zijn gedachten.